Fingerspitzengefühl

De koning

1. Het Schaakmateriaal

1.1. Het schaakbord

Het schaakbord is een vierkant bord, verdeeld in 8 x 8 = 64 idem vlakken. Om ze van elkaar te onderscheiden worden 2 verschillende, genoeg contrasterende kleuren gebruikt, waarbij geen 2 aangrenzende vlakken dezelfde tint hebben.

Leg het schaakbord altijd zo, dat u een licht gekleurd hoekvlak aan uw rechterhand heeft.

1.2. De schaakfiguren of schaakstukken

Het schaakspel wordt gespeeld door 2 kampen: Wit en Zwart. Elk kamp beschikt over eenzelfde aantal schaakstukken bij aanvang van een schaakpartij:

  • 1 koning
  • 1 dame
  • 2 torens
  • 2 paarden
  • 2 lopers
  • 8 pionnen

Wordt er een schaakpartij gespeeld, dan stellen we de schaakstukken op zoals aangegeven in onderstaand diagram:

Het-Schaakbord-Aanvangspositie
Figuur 1: Aanvangsopstelling van de stukken

2. Schaken In De Praktijk

2.1. De loop van een schaakstuk

Met de loop van een schaakstuk bedoelen we de beweging van dat stuk in volledige vrijheid over het schaakbord. De beweging van een schaakstuk behelst aldus 2 aspecten:

  • In welke richting beweegt het schaakstuk zich ten opzichte van het vertrekvlak?
  • Hoe ver ligt het aankomstvlak van het vertrekvlak?

We gaan dit na voor elk ons bekend stuk.

2.1.1. De toren

De toren gaat zover hij wil, maar enkel in horizontale of verticale richting.

2.1.2. De loper

De loper gaat zover hij wil, maar alleen in schuine richting.

2.1.3. De dame

De dame gaat in zowel horizontale, verticale als schuine richting zover ze wil. In feite ligt in de dame de kracht van loper en toren gebundeld.

2.1.4. Het paard

Het paard gaat steeds 1 vlak ver als loper en dan nog 1 vlak ver als toren ( van het oorspronkelijke vlak weg ).

2.1.5. De koning

De koning gaat slechts 1 vlak ver in alle richtingen.

2.1.6. De pion

De pion beweegt zich langs de verticale lijn waarop ze staat, uitsluitend vooruit. In de aanvangspositie mag hij 1 of 2 vlakken vooruit, anders slechts 1.

Wordt er een schaakpartij gespeeld, dan gelden voor de stukken tijdens de schaakpartij enkele vrijheidsbeperkingen:

  • Nooit mag op een vlak meer dan 1 schaakstuk staan
  • Nooit mag een schaakstuk gezet worden op een vlak waarop reeds een schaakstuk van dezelfde kleur staat
  • Het paard is het enige schaakstuk dat over een ander schaakstuk heen mag springen

Aan deze vrijheidsbeperkingen moet op elk moment van de schaakpartij voldaan zijn.

2.2. Het slaan van een schaakstuk

Het volgende is van toepassing op alle stukken, uitgezonderd de pion: Indien de tegenpartij een schaakstuk heeft staan op een vlak dat in de loop ligt van een der eigen schaakstukken, dan mag men zijn eigen stuk op dat vijandelijk vlak posteren en het schaakstuk van de tegenpartij van het schaakbord nemen.

De pion slaat schuin, uitsluitend vooruit, en nooit meer dan 1 vlak ver.

Slaan, ook en passant-slaan van een pion ( zie verder ), is alleen verplicht wanneer men geen enkele andere zet heeft.

2.3. Speciale zetten

2.3.1. De pionpromotie

Als een pion de overkant van het schaakbord bereikt, dan moet de speler tot wie die pion behoort onmiddellijk de pion inruilen voor een willekeurig stuk ( maar geen pion ) van dezelfde kleur.

2.3.2. De rokade

De rokade is de enige zet waarbij de koning zich meer dan 1 vlak ver mag verplaatsen, nl. 2 vlakken.

De zet komt hierop neer:

  • de koning wordt 2 vlakken ver gezet in de richting van de toren, op dezelfde rij.
  • de toren komt aan de andere kant vlak naast de koning te staan.

De korte rokade (0-0) en lange rokade (0-0-0) zijn de gangbare uitdrukkingen naargelang men met de konings- of dametoren rokeert.

De rokade is niet toegestaan:

  • Wanneer zich tussen koning en de toren, waarmee gerokeerd wordt, een stuk bevindt.
  • Wanneer de koning of de toren reeds vroeger in de partij een zet heeft gedaan.
  • Wanneer de koning schaak staat.
  • Wanneer het vlak dat de koning moet passeren door een vijandelijk stuk wordt bestreken.

De rokade vereist aldus een reeks van zetten: pion, loper, paard (0-0) en dame (0-0-0).

2.3.3. En passant-slaan van een pion

En-Passant-Slaan
Figuur 2: En passant-slaan

Het recht van en passant-slaan heeft een pion uitsluitend op de zet onmiddellijk volgend op het 'twee op'-komen van de pion van de tegenpartij.

2.3.4. Schaak

Wanneer de koning in de loop staat van een vijandelijk stuk, zodat hij bij de volgende zet geslagen zou kunnen worden, dan staat de koning schaak. De koning mag nooit in schaak blijven staan, en nooit in schaak gezet worden.

Analoog aan het begrip schaak bestaan eveneens:

  • Aftrekschaak
  • Dubbelschaak: enige redmiddel is een verplaatsing van de koning

Indien geen van de 3 redmiddelen voor een in schaak staande koning voldoende blijkt, en de koning dus steeds in schaak blijft, dan staat de koning SCHAAKMAT. Dit is het doel van elke partij: proberen de vijandelijke koning schaakmat te zetten. Dan ook is het spel afgelopen en heeft men gewonnen.

Wanneer geen van beide partijen er in kan slagen bij correct spel de koning schaakmat te zetten, dan wordt de partij REMISE gegeven. Ook dan is het spel afgelopen, geen van de spelers heeft gewonnen of verloren.

Indien een koning niet in schaak staat, maar gedwongen is te spelen, en elke beweging van deze koning heeft als resultaat dat hij in schaak staat, dan zegt men dat de koning PAT staat. Het spel stopt, geen der spelers heeft gewonnen of verloren.

2.4. De relatieve waarde van de schaakstukken

Kort samengevat: dame>toren>loper=paard>pion

De koning is het allerbelangrijkste stuk. Op hem zijn direct of indirect de zetten van de tegenstander gericht, en met de belangen van zijn positie houden veel zetten van zijn eigen partij verband.

Wanneer een eigen stuk, relatief hoger in waarde, in de loop staat van een vijandelijk stuk, relatief lager in waarde, probeer dan niet het eigen stuk te dekken, maar verplaats het om het gevaar te ontwijken.

2.5. Dreiging, combinatie, tempo

2.5.1. De dreiging

Vooreerst is er vanzelfsprekend sprake van een dreiging wanneer een speler materiaal zou kunnen winnen bij een der volgende zetten.

Ook is er sprake van een dreiging wanneer een schaakstuk, relatief hoger in waarde, in de loop staat van een schaakstuk, relatief lager in waarde. Reeds eerder hebben we gezien dat men in dat geval niet moet proberen om het schaakstuk, hoger in waarde, bijkomend te dekken, maar het integendeel moet verplaatsen om onder de ( rechtstreekse ) dreiging uit te komen.

Tenslotte kan een schaakspeler ook dreigen de koning van de tegenstander schaakmat te zetten.

2.5.2. De combinatie

Wanneer we te maken hebben met een reeks van zetten, waarbij het uiteindelijk resultaat een onafwendbaar voordeel inhoudt, dan spreken we van een combinatie.

Voorbeeld
  • Wit: Kh1, Pg5, Da2
  • Zwart: Kh8, Te8, f7, g7, h7

Wit wint hier door een combinatie van 4 zetten: 1.Pf7:†, Kg8   2.Ph6††, Kh8   3.Dg8†,Tg8:    4.Pf7‡

Een dame wordt ingezet om een beslissende mataanval te plaatsen. Dit heet offeren.

Een offer is alleen toegestaan wanneer er een duidelijk voordeel mee behaald kan worden.

2.5.3. Corresponderende zetten.

Corresponderende zetten zijn zetten die verkregen worden door spiegeling langs de horizontale symmetrieas van het schaakbord. Wanneer van een zet de corresponderende zet wordt gespeeld, dan duidt dit op hetzelfde plan.

2.5.4. Tempo

Het schaakmat kan bij een minder sterke voortzetting niet zo snel als eerst worden bereikt. Wanneer een minder sterke zet wordt gespeeld, spreekt men van een tempo ( tempi ) verliezen. De tegenpartij wint een tempo ( tempi ).

Dit is het onafhankelijk en objectief instrument om stellingen te beoordelen.

3. Herziening van het doel van een schaakpartij

We hebben reeds gezien dat men in een partij moet proberen om de tegenstander schaakmat te zetten.Een goed begrip van wat tempo in een schaakpartij betekent noopt ons tot een herziening.

Niet alleen moet men trachten de koning van de tegenstander schaakmat te zetten, dit moet ook zo snel mogelijk gebeuren.

Wit moet proberen een zet te vinden die een zodanige dreiging voor Zwart inhoudt, dat Zwart wel genoodzaakt is om deze dreiging te pareren ( gedwongen zet ).

Zwart daarentegen moet van zijn kant een zet spelen die sterk genoeg is om Wits dreiging teniet te doen en daarenboven van die aard is dat Zwart bij minder sterke voortzetting van Wit meteen het initiatief in de partij kan overnemen.

Dit lukt Zwart niet als hij zich ermee tevreden stelt de controle te verwerven over dezelfde velden als Wit. Voor Zwart komt het erop aan de controle over een bepaald veld net op te geven en op die manier de controle te verwerven over andere velden, die toch even snel tot schaakmat leiden als voor Wit.

4. Naamgeving

4.1. Het bord ( de velden )

De 64 vlakken op een schaakbord worden velden genoemd.

  • De verticalen heten lijnen en worden aangeduid met de letters a tot h
  • Horizontalen zijn rijen en worden aangeduid met de cijfers 1 tot 8.

Zo verkrijgt elk veld zijn specifieke aanduiding: lijn - rij. De lijnen a, b en c vormen samen de damevleugel, terwijl de lijnen f, g en h de koningsvleugel uitmaken. De lijnen d en e vormen het centrum.

4.2. De stukken

De stukken worden elk aangeduid met een specifieke hoofdletter ( stuknaam ): K(oning), D(ame), L(oper), P(aard), T(oren)

Iedere pion wordt vernoemd naar de verticale lijn waarop hij staat.

Naamgeving-Schaakstukken
Figuur 3: Namen van de schaakstukken

4.3. Zettennotatie

De notatie die ik zal gebruiken zal steeds de verkorte zettennotatie zijn.

Er bestaat een verschil in notatie naargelang men met stukken of pionnen over het schaakbord manoeuvreert. Vandaar dat ik dan ookin mijn overzicht hierin een onderscheid maak.

4.3.1. De stukken

In het algemeen noteert men voor de verplaatsing van een stuk, ongeacht of er nu geslagen wordt of niet: stuknaam - aankomstlijn - aankomstrij

Bijkomende symbolen:

  • :  indien er bij de zet wordt geslagen
  • †  ††  ‡  respectievelijk schaak, dubbelschaak, schaakmat

Indien er verwarring kan ontstaan over welk stuk ( T,P ) precies wordt verplaatst, dan vermeldt men hetzij de rij, hetzij de lijn van vertrek om de zet ondubbelzinnig te duiden:  P3b5  Tad1

4.3.2. De pionnen

Indien er bij een pionzet niet wordt geslagen, noteert men: Aankomstlijn - aankomstrij

Voor pionzetten waarbij wordt geslagen, noteert men:Vertreklijn - aankomstlijn - aankomstrij

Bij promotie van een pion vermeldt men: x8S

  • Met x = vertreklijn
  • Met S = stuknaam

Bij het 'en passant'-slaan van een pion noteert men: e.p.

Bij pionnen gelden dezelfde bijkomende symbolen zoals bij stukken het geval is.

FIDE Regels Voor Het Schaakspel 2023
Afbeelding rechts